’Oarm Opper-Volta! Altijd dezelfde dingen, dezelfde muren, dezelfde gezichten, dezelfde problemen. Als ik president word, zal ik alles veranderen.” Zo begon de droom van een jonge militair in camouflagepak. Achter dit uniform ging een man schuil met grote idealen, en met een geloof in een toekomst die soms om meer vraagt dan alleen durf. De man was Thomas Sankara, president van Burkina Faso tussen 1983 en 1987.
Ik zie hem op de foto staan, strak saluerend, met een indringende, peinzende blik, gericht op – waarop eigenlijk? Op zijn droom van de vooruitgang? Sankara wilde zijn land herscheppen. Bij zijn aantreden veranderde hij de naam: de vroegere Franse kolonie Opper-Volta werd Burkina Faso, wat zoveel betekent als ’land van integere mensen’. Dit werd ook meteen de basis van zijn filosofie. Hij gaf mensen vertrouwen en waardigheid, door hen te betrekken bij het publieke belang. Iets wat in het huidige Afrika totaal afwezig is.
Zelf was ik vijftien jaar oud in het toenmalige Zaïre van Mobutu toen Sankara, zoals de meeste presidenten in Afrika, via een militaire coup aan de macht kwam. Ik was een grote bewonderaar van Mobutu en adoreerde zijn beroemde luipaardhoed. Voor mij begon en eindigde de wereld in Zaïre. Met het hele land danste ik voor hem. Ik wist niet dat zich op datzelfde moment een grote verandering voltrok in het land van de ’integere mensen’.
Terwijl de ’idealen’ van Mobutu inmiddels allang waren verworden tot roof en corruptie had Sankara bij zijn machtsovername in 1983 geen minuut te verliezen.
Zijn eerste uitdaging werd juist de strijd tegen corruptie en zelfverrijking. Het salaris van de president bracht hij meteen omlaag want, zoals hij zelf zei: „Ik ben blij dat ik ambtenaar mag zijn. Ik kan mij geen dik salaris permitteren als dat ten koste gaat van het salaris van andere ambtenaren.” En er werd nog meer ingeleverd. Ministers reden voortaan rond in eenvoudige Renaultjes in plaats van in limousines. Business class werd economy voor iedereen. Ook hier had Sankara argumenten voor: „Er is geen tijdsverschil bij de landing.”
In die jaren waren Nelson Mandela en Steve Biko, de strijders tegen de apartheid in Zuid-Afrika, onze voorbeelden. Wij voerden toneelstukken op waarin wij hun rollen vervulden. Dat mocht in het Zaïre van Mobutu.
Over Sankara hoorde ik pas later.
In de jaren negentig viel Mobutu met zijn mooie hoed van zijn voetstuk. Als student protesteerde ik tegen zijn dictatoriale regime. Wij identificeerden ons met leiders als Patrice Lumumba, de eerste premier van de Democratische Republiek Congo, die begin jaren zestig na de staatsgreep door kolonel Mobutu werd gearresteerd en later geëxecuteerd met behulp van de CIA en de Belgische veiligheidsdienst vanwege zijn ideologische voorkeur voor de Sovjet-Unie
Sankara was toen bij ons nog totaal onbekend. Op de universiteit raakte ik bevriend met studenten uit Burkina Faso, bewonderaars van Lumumba. Zij waren erg politiek bewust, en wisten meer van hem dan ik. Thomas Sankara was hun Lumumba, vertelden ze. Niet verwonderlijk, want voor Sankara was Lumumba ook een held. Mobutu was in zijn ogen een grote dinosaurus die zijn land plunderde. Mobutu had paleizen en bankrekeningen in Europa terwijl zijn bevolking in extreme armoede leefde.
Sankara werd, naarmate we meer over hem te weten kwamen, onze held, een Afrikaanse Che Guevara zou je kunnen zeggen. Hier, op de foto draagt Sankara eenzelfde baret. Zijn vertrouwde rode baret en de boïna van de Cubaanse guerrillastrijder lijken sprekend op elkaar.
Ik ging over Sankara lezen. Maar over Sankara moest je eigenlijk niet lezen. Je moest hem zien, en luisteren naar wat hij zei en hoe hij het zei: eenvoudig, rustig. Dankzij documentaires van regisseur Balufa Bakupa Kanyinda, net als ik afkomstig uit Congo, heb ik hem zien optreden. Dat spreken van Sankara was wezenlijk. Over zichzelf zei hij dat hij een ’verstorende’ manier van praten had, omdat hij de waarheid sprak. Daarin klinkt ook zijn arrogantie door.
Waar de meeste Afrikaanse leiders het lot van hun volk in handen leggen van liefdadigheid en leningen van de Wereldbank en het IMF, leerde Sankara zijn ’integere mensen’ te rekenen op eigen kracht. Militairen kregen humanitaire taken. Ze moesten voortaan alle klusjes doen; eten verbouwen, werken op het land, wegen onderhouden, ziekenhuizen en scholen bouwen, zieke mensen en post vervoeren, zorgen voor voedseltransport tussen de regio’s.
En dat deden ze. In twee weken tijd liet hij tijdens ’Operation commando’ 2,7 miljoen kinderen inenten tegen mazelen, meningitis en polio, met geld uit de staatskas en bijdragen van het volk zelf. Elk dorp kreeg een kliniek en een ambulance, scholen, nieuwe woningen. Gratis wonen was ook een van zijn ideeën. Het land was in beweging.
Thomas Sankara werd geboren in 1949, in een katholiek gezin met negen kinderen. Vader Sambo Joseph Sankara zag in zijn zoon een toekomstig priester. Maar Thomas werd legerkapitein na zijn militaire opleiding in Madagaskar. Elke keer als hij met verlof naar huis kwam ergerde hij zich mateloos aan de geur en de kleur van de armoede in zijn land. Thomas Sankara volgde het voorbeeld van zijn vader die zelf veteraan was van de Tweede Wereldoorlog. Onder Franse vlag vocht hij in Europa tegen de nazi’s; hij overleefde 18 maanden gevangenschap in Duitsland.
Op 4 augustus 1983 nam Thomas Sankara met zijn Raad van de Revolutie de macht over van president Jean-Baptiste Ouédraogo. Deze coup maakte een einde aan de coup die Ouédraogo een half jaar eerder pleegde, waarbij Sankara tot de premier was benoemd. Nu werd Sankara president en Blaise Compaoré de tweede man. Sankara introduceerde het marxisme-leninisme als de officiële leer.
Voordat hij premier werd, was Sankara in 1981 onder president Henri Saye Zerbo al staatssecretaris van communicatie geweest. Op zijn eerste werkdag ging hij met de fiets naar het ministerie. Hij hoopte daarmee zijn collega bewindslieden op andere gedachten te brengen, maar al snel begreep hij dat het moeilijk was om ze uit de limousines te krijgen. Sankara trad af met de woorden: „Wee degene die zijn volk de mond laat snoeren.”
Wat mij in dit verhaal boeit is niet zozeer de geschiedenis van Burkina Faso noch de frequentie van staatsgrepen in dit land. Ook niet of de ideeën van Sankara nu marxistisch, leninistisch of antikapitalistisch waren en hoe hij ze zelf noemde. Deze begrippen zijn, hoewel ze in het Europa van toen en van nu een beladen politieke betekenis hebben, in Afrika slechts lege hulzen – zeker voor het deel van de bevolking dat niet tot de elite hoort.
Waar het mij om gaat is de mate waarin Sankara zijn volk bewust heeft weten te maken en heeft aangemoedigd om het lot in eigen handen te nemen. Ik zag in films hoe mannen en vrouwen, soms met kinderen op de rug, bakstenen maakten om sociale woningen te bouwen onder het motto ’Eén gezin, één dak’. Ik zag ze eigenhandig spoorwegen aanleggen. Ik zag hoe ze de verwoestijning aanvochten met een andere slogan van Sankara: ’Eén dorp, één bos’.
Afrikanen kunnen op allerlei prestigieuze universiteiten de filosofieën van Karl Marx, Jean-Jacques Rousseau en andere denkers uit hun hoofd leren, maar zonder de nodige aanpassingen aan de Afrikaanse context fungeren die alleen als propaganda ten dienste van een kleine elite.
Thomas Sankara luisterde. En handelde daarnaar. Hij hoorde het snerpende, rondzoemende leed van vrouwen, hij voelde de woede van hun stille verzet. Hij zei: „Het gewicht van de eeuwige tradities van onze maatschappij reduceert de vrouw tot een lastdier. De vrouw is twee keer slachtoffer van de plagen van het neokolonialisme: in de eerste plaats kent zij hetzelfde leed als de man, in de tweede plaats wordt haar door de man leed aangedaan.”
Sankara was thuis omringd door sterke vrouwen. Zijn oudste zus was een strijdbare, door polio aan een rolstoel gekluisterde vrouw, die discussies met haar broer niet uit de weg ging. Evenmin als zijn moeder, die genadeloos kritiek kon geven op zijn zang en gitaarspel. Dat hij zich later zo inzette voor de positie van vrouwen vindt hier wellicht een grond. Sankara verbood vrouwenbesnijdenis. Vrouwen bekleedden na zijn aantreden belangrijke functies. Ze kregen een dag vrij waarop mannen huishoudelijk werk gingen doen. Jongens die het leven van een meisje overhoop gooiden door haar zwanger te maken, werden hard aangepakt en kwamen er niet meer ongestraft vanaf. De regel dat een zwanger meisje van school af moest werd afgeschaft. Het was afgelopen met dit soort onrechtvaardigheden.
Sankara verspilde zijn tijd niet, zoals de meeste staatshoofden in Afrika, met het bedenken van allerlei projecten om geld los te peuteren bij internationale banken. Sankara bestreed de corruptie door zelf bliksemsbezoeken aan ambtenaren te brengen. De richtlijnen reikten soms ver. Ambtenaren moesten in Burkina Faso vervaardigde kleren dragen.
Tijdens een top van de Afrikaanse Unie waren hij en zijn delegatie geheel gehuld in Burkinese kledij. „Mijn minister en ik komen hier niet om een modeshow te houden, maar om te laten zien dat Afrika ook kleding kan maken.” Sankara droeg verder altijd uniformen, ook in het buitenland.
Hij was voor mij een filosoof van het pragmatisme, een doener. Hij geloofde in de kracht van alles wat hij in zijn directe omgeving aantrof. Een Afrikaans gezegde luidt: „Je doodt een slang met de stok die je hebt.” Zo wilde Sankara de armoede bestrijden in zijn land, dat ligt aan de rand van de woestijn. Hij geloofde in de zon en de regen. In een van zijn toespraken zei Sankara: „Ons land kan genoeg produceren om iedereen eten te geven. Zelfs om te exporteren. Maar omdat wij niet goed georganiseerd zijn, zijn wij gedwongen om voedselhulp te vragen in het buitenland. Deze hulp belemmert ons, en maakt van ons eeuwige bedelaars en hulpbehoevenden.” En: „U vraagt mij wat het imperialisme is. Kijk zelf maar op je bord als je aan het eten bent. De geïmporteerde rijst en maïs, dat is imperialisme.” Het imperialisme van toen is de globalisering van nu.
Afrikaanse leiders van toen en nu zagen en zien in China, Europa en India hun heil. Thomas Sankara had juist begrepen dat de ontwikkeling van een volk het volk zelf is. Hij zei: „Je kunt niet een volk ontwikkelen. Maar je geeft het wel middelen om zichzelf te ontwikkelen.” Dat deed hij. Met deze filosofie trok hij de dorpen binnen. En richtte hij zich op de vrouwen – kern van elke ontwikkeling.
Ook verzette hij zich tegen de schuldenlast van Afrikaanse landen bij de Wereldbank. Tijdens een top in Addis Abeba riep hij alle Afrikaanse leiders op leningen van de Wereldbank niet terug te betalen. „Degene die dit wel wil doen moet nu een vliegtuig nemen en naar de Wereldbank gaan om dat geld terug te betalen.” Hij voegde daaraan toe: „Het is niet een kwestie van moraal. Als wij niet betalen, zullen onze crediteuren niet doodgaan, maar geloof me, als wij de schuld betalen, zal onze bevolking massaal doodgaan.”
Ik bewonder Sankara, al brachten zijn idealen en zijn ’culturele revolutie’ niet uitsluitend voorspoed. Hij was totaal niet diplomatiek. Hij regeerde het land vanaf de straat en met iedereen. Als hij woorden tekortkwam speelde hij gitaar: op straat of op scholen.
Hij wilde alles en hij wilde alles het liefst meteen: de segregatie in Amerika moest stoppen, de honger moest de wereld uit, Afrika moest corruptievrij worden, Nelson Mandela moest uit de gevangenis. „Sankara had haast”, zei zijn maatje Rawlings, voormalig president van Ghana.
Sankara voorvoelde dat hij jong zou sterven. In een gesprek, een paar weken voor zijn dood, zei hij tegen Jean Ziegler, de voormalig voedselrapporteur van de Verenigde Naties: „Che is op zijn 39ste vermoord, denk je dat ik mijn 39ste verjaardag ga halen?” Zijn eigen vrouw noemde hij al heel lang ’Mijn mooie weduwe’.
Op donderdag 15 oktober 1987 was Sankara aan het vergaderen met zijn twaalf adviseurs. Buiten werd geschoten. Sankara liep met zijn handen omhoog naar de deur en zei tegen zijn gezelschap: „Blijf daar, ze zoeken mij.” Sankara en zijn adviseurs werden neergeschoten, naar verluidt ’per ongeluk’.
Het bleek een staatsgreep onder leiding van generaal Blaise Compaoré, de tweede man, Sankara’s kameraad. Hij werd de nieuwe president en is dat tot op de dag van vandaag.
Na Sankara’s dood werd zijn huis doorzocht. Misschien was er toch nog ergens achterovergedrukt geld te vinden. Er werd niets aangetroffen, behalve zijn gitaar en zijn fiets.
Sinds de dood van Thomas Sankara verkeert Burkina Faso in de duisternis van corruptie en apathie. Blaise Compaoré, die achter de moord zat, leeft zoals zoveel Afrikaanse leiders: volgens de filosofie van het niksdoen.
Is Sankara een heilige? Nee, Sankara was geen God. Zelfs niet met een kleine letter. Hij was een mens van vlees en bloed. Een mens van goed en kwaad. Met Frankrijk had hij constant ruzie. Toenmalig president François Mitterrand vond hem te scherp ondanks het feit dat hij veel bewondering had voor diens kwaliteiten: „Hij gaat verder dan noodzakelijk.”
Sankara erkende dat hij elke dag fouten maakte. Fouten waren onvermijdelijk in een tijdperk waarin ook op Afrikaanse bodem de Koude Oorlog in alle hevigheid woedde. Sankara was een marxist maar geen ongelovige Thomas. Hij wilde de armoede overwinnen.
Met een paar leiders zoals Thomas Sankara zou er hoop zijn voor Afrika. Anders zullen er ook in de toekomst nog dikwijls Nederlandse schoolkinderen langs de deuren moeten om hun Afrikaanse leeftijdgenootjes aan krijtjes te helpen.(trouw)